bruggen
-
beste Anne en Gwen,
er zal eind januari of begin februari waarschijnlijk nog een workshop komen. Dit hangt af van de hoeveelheid mensen, maar ik verwacht van wel.
Over de peilers en de vorm:
Ten eerste zou ik zeggen dat je aan de wet van bernoulli niet heel veel hebt, aangezien je hiermee niet echt de kracht op het voorwerp uitrekent. Hiervoor moet je de sleepkracht uitrekenen die het water op de peiler uitoefent. Voor jullie onderzoek wil je natuurlijk de vorm van de peiler waarbij de sleepkracht het laagst is.De sleepkracht reken je uit met de volgende formule:
Fw = cw * 0,5 * rho * U^2 * A
waarin:
Fw = de sleepkracht
cw = de wrijvingscoefficient (drag coefficient in het engels)
rho = de dichtheid van het water
U = de snelheid van het water
A = de oppervlakte van het voorwerp waar het water tegenaan stroomt.De cw-waarde is hiervoor het belangrijkst. Deze hangt weer af van het Reynoldsgetal. Op de volgende wikipedia pagina staat hier het eea over:
http://en.wikipedia.org/wiki/Drag_coefficientHeel veel succes ermee en ik hoop dat jullie er iets aan hebben.
met vriendelijke groet,
Joost -
beste Anne en Gwen,
jullie hebben meegekregen dat de workshop op 6 februari is zag ik. Goed dat jullie erbij zijn. Vrijdag waarschijnlijk stuur ik jullie de route. Houdt er rekening mee dat het rond een uurtje of half 2 begint.
groetjes,
Joost -
Oke bedankt!
Ik heb de mail ontvangen :)
We willen ons ook richten op max overspanning en dan een hangbrug bouwen, heeft u suggesties wat we nu nog kunnen bestuderen?Groetjes
-
Hoi Joost,
Zou je ons de powerpoint willen mailen?
En we snappen nog steeds niet echt hoe het zit met die momentenlijn en dan de kracht onderin het punt, die kan je uitrekenen met 1/8ql2 maar hoe doe je dat anders? Want in het punt helemaal aan de rechterkant hebben we dat ook nodig om dat uit te rekenen? Kan dat altijd gewoon met de formule 1/8ql2 en is het het zo dat in het andere punt die dan 2x zo groot is? Want we hebben iets onduidelijks staan met A keer FA + B keer FB maar weten niet welke krachten we moeten gebruiken in het voorbeeld met een q-last van 4 2 drukkrachten van 6 en een dwarskracht van 12. -
beste Anne en Gwen,
morgen zullen we alles wel even bespreken, maar wat jullie sowieso kunnen bestuderen is Construciemechanica deel 1. Dit is geschreven door Coenraadt Hartsuijker. Dit boek wordt ook in het eerste jaar van de studie civiele techniek gebruikt. Hierin staat de basis van krachten uitgelegd. In de workshop gaan we daar ook in vogelvlucht doorheen.
groetjes en tot morgen,
Joost -
Hoi joost!
Mijn eerste berichtje snappen we nu, dus daar hoef je niet meer naar te kijken..
Zou je misschien nog een keer kunnen uitleggen hoe we de verticale kracht en de horizontale kunnen uitrekenen? Want hebben het niet goed opgeschreven, en op school is er geen leraar die het echt snapt..
groetjes -
Nog een vraagje,
bij een vakwerkbrug zijn er scharnieren en daardoor geen moment maar wel dwarskrachten toch?
Of kwamen die door de driehoekige vormen niet voor? In spaghettibruggenbouwenvoordummy's van de TU Delft staat namelijk dat er (Bijna) geen dwarskrachten voorkomen, waarom is dit zo? -
beste Anne en Gwen,
allereerst, 1/8ql^2 mag alleen gebruikt worden voor het moment in het midden van een balk, met een q-last erop en aan beide kanten een rol/scharnieroplegging. Je kan dit ook narekenen door de balk in het midden door te knippen, te doen alsof de balk daar dan met een moment vaste verbinding is vastgemaakt aan de andere helft. (dan heb je een inklemming, of moment vaste oplegging, waarvan je het moment kan uitrekenen. Dit is dan gelijk aan 1/8 q L^2. Maar dit mag je dus ook alleen dan gebruiken.
Die FA en A en FB en B komen van dat ik waarschijnlijk als voorbeeld de ene oplegging A heb genoemd en de ander B. Dan is A waarschijnlijk de afstand van A tot aan het punt waar je het omheen wilt laten draaien (dus waar je het moment wilt weten).
Voor zover nog even een toelichting op jullie eerste vraag. Ik zie nu inderdaad pas dat jullie dat al begrepen.
Bij een vakwerk zitter er alleen maar normaalkrachten in een staaf. Zodra er dwarskrachten bijkomen, komt er ook altijd een moment bij, ga maar na met de ezelsbruggetjes dat de momentenlijn de vorm aanneemt van de primitieve van de dwarskrachtlijn. Om dus ook te voorkomen dat er dwarskrachten op een staaf komen, mag je staven alleen belasten in de knooppunten van de staven. De kracht afdracht gaat dan volledig via normaalkrachten.
Om vervolgens dus de horizontale en de verticale kracht uit te rekenen in een vakwerk, kan je het makkelijkst per knooppunt kijken, want in een knooppunt geldt: de som van alle krachten in de x-richting is 0 en de som van alle krachten in de y-richting is 0.
Aangezien een kracht altijd de richting van de staaf aanneemt, weet je de met de hoek van de staaf ook de verhouding tussen de horizontale en verticale component. Op deze manier kan je een vakwerk helemaal doorrekenen. Dit is wel echt veel werk, het kan ook wat makkelijker, maar dat zal wat meer uitleg nodig hebben. Dan ga je namelijk het vakwerk op sommige plekken virtueel doorknippen en met behulp van het momenten evenwicht de grootte van de krachten in de staven uitrekenen.Ik hoop dat het zo duidelijk is. Zo niet, hoor ik het graag en help ik jullie verder.
groetjes,
Joost -
Hoi Joost,
Bedankt voor je uitleg!
zou je misschien ook nog kunnen uitleggen hoe we de krachten in een hangbrug uitrekenen? en daarmee dus de hoogte van de pilaar kunnen bepalen bij een bepaalde q-last?
Kunnen we dit ook met de kettinglijn doen? Daar hebben we namelijk wel uitleg van..Groetjes
-
Krachten in een hangbrug:
Een hangbrug bestaat uit een hoofdkabel, met daaraan kabels of stalen staven die (schematisch) met een scharnier vast zitten aan de hoofdkabel. Aan deze staven (of kabels) hangt het brugdek. De hoofdkabel kan dus gezien worden als een kabel, met allemaal krachten eraan die recht naar beneden zijn gericht.
Let op: In een kabel kunnen alleen maar krachten voorkomen in de normaal kracht richting.
Al de kabels die het brugdek dragen zijn losse krachten op de hoofdkabel. Als je deze heel dicht op elkaar zou leggen, dan kan je al deze losse krachten zien als een q-last. De grootte van de q last is het totale gewicht van de brug gedeeld over de kabel. De vorm van de kabel is nu de momentenlijn (je kan dit zien als de momentenlijn van een balk die loopt voor tussen de twee toppen van de pilaren). Het hoogte verschil tussen het onderste van de kabel en de top van de pilaar is dan 1/8qL^2. Dit is een standaardsituatie waar dit het geval is. Dat is dus ook de hoogte van de pilaren.
De vorm van de kettinglijn is vergelijkbaar met de vorm van de momentenlijn in dit geval. Alleen weet ik niet de invulling van de getallen hoe je dezelfde waarden krijgt.
Kunnen jullie hier iets mee?
Hoor het graag, anders zal ik het wel even uittekenen.
groetjes,
Joost -
Voor de L moet je de hele overspanning gebruiken. 1/8qL^2 staat voor het maximale moment. Maar omdat een kabel gaat hangen naar de vorm van de momentenlijn (zodat er alleen maar normaalkrachten in staan), zal dit dus ook de minimaal benodigde hoogte zijn.
Als jullie hier meer informatie over willen kan ik je aanraden even in de bibliotheek te kijken naar het boek Constructiemechanica Deel 1, evenwicht. Van Coenraadt Hartsuijker. Hier staat ook precies waar het vandaan komt.
heel veel succes, als er nog dingen zijn hoor ik het graag.
mvg,
Joost -
En voor L gebruiken we dan de helft van de totale overspanning?
en dan krijgen we de hoogte van boven tot het onderste punt van de momentenlijn?
Ik dacht dat de formule 1/8ql2 staat voor de spankracht, dit klopt niet?Groetjes